Gepubliceerd op 01-11-2017

trouwzaal

betekenis & definitie

trouwzaal - Zelfstandignaamwoord
1. zaal waar burgerlijke huwelijken plaatsvinden, vaak maar niet altijd gelegen in het stadhuis
Laat nou net Boomstra degene die zijn die helemaal niets met die media-aandacht moet hebben. Zijn secondant, te vergelijken met een assistent-coach, Wouter Sipma, vertelde eerder deze week dat Boomstra “snapt dat het erbij hoort”, maar dat je die normaal net zo goed in een gymzaal op een onbeduidende plek kunt neerzetten. Voor hem staat het bord centraal, hoe minder hoe afleiding hoe beter. En deze wereldtiteltour door het land onderscheidde zich ook door de wat uniekere locaties: de universiteit in Groningen, de stad waar Boomstra natuurkunde studeert, de trouwzaal van het stadhuis in Wageningen, de geboortestad van Groenendijk, en de vergaderzaal van de Eerste Kamer en een glazen huis op het Plein in Den Haag bijvoorbeeld. Boomstra speelde meerdere malen met oordoppen in, omdat hij gevoeliger is voor alles om hem heen dan Groenendijk.

Woordherkomst
samenstelling van trouw(werkwoord) en zaal