maar - Voegwoord
(nevenschikkend)
1. tegenwerping, introduceert een zin(sdeel) dat het voorgaande zin(sdeel) tegenspreekt of er mee contrasteert
♢ Het is zonnig vandaag, maar de wind maakt het kil.
maar - Zelfstandignaamwoord
1. bezwaar, tegenwerping
♢ De maar van jouw voorstel is dat ik het moet betalen.
♢ Zij gaven na veel mitsen en maren toch toestemming.
2. (aardrijkskunde) mare (ketelvormige verzakking in niet-vulkanisch gesteente)
maar - Bijwoord
1. slechts
♢ Ik heb maar drie euro op zak.
2. bij gebrek aan beter, niet wetend wat anders te doen
♢ Ik heb maar gezegd dat ik het opnieuw zou proberen.
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: maer, māre, mar, mer < nemaer, nemāre
Synoniemen
daarentegen
Zie ook
Maar
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: