tegelijk - Bijwoord
1. op hetzelfde moment
♢ Zij draaiden zich allebei plotseling om en liepen tegelijk naar de ijskraam terug.
2. in dezelfde periode
♢ Volgens mij hebben zij tegelijk gestudeerd.
3. tevens.
♢ Zij is arts en tegelijk schrijfster.
4. samen met iemand of iets anders
♢ Als de timmerman toch komt, kun je tegelijk de rest van de meubels laten repareren.
Woordherkomst
samenstelling van te en gelijk
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: