Gepubliceerd op 01-11-2017

tegelijk

betekenis & definitie

tegelijk - Bijwoord
1. op hetzelfde moment
Zij draaiden zich allebei plotseling om en liepen tegelijk naar de ijskraam terug.
2. in dezelfde periode
Volgens mij hebben zij tegelijk gestudeerd.
3. tevens.
Zij is arts en tegelijk schrijfster.
4. samen met iemand of iets anders
Als de timmerman toch komt, kun je tegelijk de rest van de meubels laten repareren.

Woordherkomst
samenstelling van te en gelijk