tegelijk
tegelijk - Bijwoord 1. op hetzelfde moment ♢ Zij draaiden zich allebei plotseling om en liepen tegelijk naar de ijskraam terug. 2. in dezelfde periode ♢ Volgens mij hebben zij tegelijk gestudeerd. 3. tevens. ♢ Zij is arts...
Wiktionary (2019)
tegelijk - Bijwoord 1. op hetzelfde moment ♢ Zij draaiden zich allebei plotseling om en liepen tegelijk naar de ijskraam terug. 2. in dezelfde periode ♢ Volgens mij hebben zij tegelijk gestudeerd. 3. tevens. ♢ Zij is arts...
Muiswerk Educatief (2017)
tegelijk - bijwoord uitspraak: te-ge-lijk 1. op hetzelfde moment ♢ we kwamen tegelijk aan 2. zowel het een als het ander ♢ deze knop is tegelijk voor aan en uit Bijwoord: te-ge-...
Van Dale Uitgevers (1950)
bw., 1. op hetzelfde ogenblik: men kan geen twee dingen tegelijk doen; niet allemaal tegelijk; laat slechts één persoon tegelijk binnen. 2. in dezelfde periode: zij hebben tegelijk gestudeerd. 3. samen met iem. of iets anders: als de timmerman toch komt, kan je tegelijk die kast laten repareren. 4. tevens: hij is...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bw., 1. op hetzelfde ogenblik; men kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn; 2. in dezelfde periode; zij hebben tegelijk gestudeerd; tevens: hij is tegelijk dokter en apotheker.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: