Wat is de betekenis van tegelijk?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tegelijk

tegelijk - Bijwoord 1. op hetzelfde moment Zij draaiden zich allebei plotseling om en liepen tegelijk naar de ijskraam terug. 2. in dezelfde periode Volgens mij hebben zij tegelijk gestudeerd. 3. tevens. Zij is arts...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tegelijk

tegelijk - bijwoord uitspraak: te-ge-lijk 1. op hetzelfde moment ♢ we kwamen tegelijk aan 2. zowel het een als het ander ♢ deze knop is tegelijk voor aan en uit Bijwoord: te-ge-...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tegelijk

adv., tagelyk, op in, ien stuit; niet alleskunnen doen, mar ien pear hannen hawwe.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tegelijk

bw., 1. op hetzelfde ogenblik: men kan geen twee dingen tegelijk doen; niet allemaal tegelijk; laat slechts één persoon tegelijk binnen. 2. in dezelfde periode: zij hebben tegelijk gestudeerd. 3. samen met iem. of iets anders: als de timmerman toch komt, kan je tegelijk die kast laten repareren. 4. tevens: hij is...

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tegelijk

bw., 1. op hetzelfde ogenblik; men kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn; 2. in dezelfde periode; zij hebben tegelijk gestudeerd; tevens: hij is tegelijk dokter en apotheker.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tegelijk

TEGELIJKERTIJD, bw. in denzelfden tijd.