Gepubliceerd op 01-11-2017

teer

betekenis & definitie

teer - Zelfstandignaamwoord
1. een olieachtige vloeistof met een zeer hoge viscositeit

teer - Bijvoeglijk naamwoord
1. broos, breekbaar
Dat zijn zeer tere bloemen.

teer - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teren
♢ Ik teer
2. gebiedende wijs van teren
teer!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teren
teer je?

Woordherkomst
Afkomstig van Germaans *terwo-, wat waarschijnlijk afkomstig is van *trewo- ( zie ook het Engelse 'tree'), van het Indo-Europese *drew ‘boom’. Cognaat van o.a. het Engelse tar, Duitse Teer en Zweedse tjära.

Verwante begrippen
delicaat, dun, fijn, gevoelig, iel, kies, kieskeurig, subtiel, tactvol, teder, verfijnd