Gepubliceerd op 04-12-2017

neer

betekenis & definitie

neer - Bijwoord
1. in benedenwaartse richting
Op en neer.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord.
3. : neerzetten: hij zette zijn bierglas neer op de tafel

neer - Zelfstandignaamwoord
1. stroming die tegen de hoofdstroom ingaat waardoor draaikolken ontstaan
2. (natuurkunde) naam voor één van de zes quarks waaruit elementaire deeltjes zijn opgebouwd
3. (landbouw) (verouderd) deel van boerderij met vlakke bodem waar graan wordt gedorst
4. (verouderd) middelen van bestaan
5. (Jiddisch-Hebreeuws) licht, lamp

Woordherkomst
[bijwoord] samentrekking van neder
[zelfstandig naamwoord 1] vermoedelijk afgeleid van het bijwoord, vanwege de draaikolken
[zelfstandig naamwoord 2] leenvertaling van Engels down "neer", dus ook afgeleid van bijwoord
[zelfstandig naamwoord 3] van het Middelnederlandse woord ere "dorsvloer"
[zelfstandig naamwoord 4] verkorting van nering
[zelfstandig naamwoord 5] van Hebreeuws נר|נֵר (neer) "kaars, lichtje"

Synoniemen
omlaag, neder
[1] tegenstroom
[2] down
[3] dorsvloer
[4] nering

Antoniemen
op, omhoog

Verwante begrippen
[5] neer nesjama, neer sjabbat, neer tamied, hadlakat nerot