lui - Bijvoeglijk naamwoord
1. werkschuw, niet houdend van inspanning of werk
♢ Ik ben vandaag erg lui geweest.
2. geschikt om op zijn gemak in te zijn
♢ Hij zat in zijn luie stoel.
lui - Zelfstandignaamwoord
1. lieden, mensen (plurale tantum)
lui - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luien
♢ Ik lui
2. gebiedende wijs van luien
♢ lui!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luien
♢ lui je?
Synoniemen
arbeidsschuw, werkschuw
lieden meervoud, mensen meervoud
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: