Gepubliceerd op 04-12-2017

loeder

betekenis & definitie

loeder - Zelfstandignaamwoord
1. gemeen persoon
Mijn vader is de dader en mijn moeder is een loeder, vond de boze puber.
Een man die op Jan Wolkers lijkt vertelt dat zijn overleden vrouw soms „door het huis spookt”, dan liggen er ineens dingen op de grond. „Dan zeg ik: waar ben je mee bezig geweest, loeder!”
2. lokaas

Woordherkomst
verlokkende gestalte

Synoniemen
kreng, deugniet, doerak, ellendeling, feeks, gemenerik, klootzak, kwelgeest, rotzak, schurk, smeerlap