Gepubliceerd op 04-12-2017

krak

betekenis & definitie

krak - Tussenwerpsel
1. geluid wat ontstaat als iets breekt
'Pap, ik geloof dat ik weet wat een wonder is. Moet je horen: Twee oudjes hadden eens een kipje, en dat kipje heette Stipje. 't Legt een eitje voor de ouden, geen gewoon, maar een gouden. Man sloeg met een bezemsteel, maar het eitje bleef toch heel. Vrouw sloeg met een bezemsteel, maar het eitje bleef toch heel. Toen kwam er een muisje aan, dat ging met zijn staartje slaan, en warempel, dat ging lukken, 't eitje viel in duizend stukken. Eerst huilt hij, dan huilt zij, daarna huilen allebei..: Vader: 'Logisch gezien is het volstrekt absurd. Ze slaan op het eitje, maar het breekt niet, en dan ineens krak! Toch luisteren kinderen al jaren, wat zeg ik, eeuwen, naar dat sprookje als naar een gedicht:

krak - Zelfstandignaamwoord
1. een kort scherp geluid zoals men o.a. hoort wanneer sommige voorwerpen breken of dreigen te breken

krak - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakken
♢ Ik krak
2. gebiedende wijs van krakken
krak!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakken
krak je?