Gepubliceerd op 04-12-2017

groothertog

betekenis & definitie

groothertog - Zelfstandignaamwoord
1. (adel) adellijke titel die hoger is dan die van hertog maar lager dan die van koning
In Pussy volgen we Fracassus (van fracas: opschudding, rumoer, opstootje) van de wieg tot het begin van zijn politieke carrière, wanneer hij afrekent met een broekdragende feministe. Fracassus is prins van de ommuurde republiek Urbs-Ludus, een samenleving die ‘veel waarde hechtte aan fantastische coiffure’, en waar de aristocratie bestaat uit vastgoedondernemers. Zijn vader is Groothertog, want specialist in casino’s, luxehotels en glanzende woontorens, ziggoerats, oftwel tempeltorens, genoemd.
'Verbijsterd door de tragische gebeurtenissen op de Berlijnse kerstmarkt willen we onze diepe bezorgdheid en medeleven namen de Luxemburgse bevolking uiten', schrijven groothertog Henri en groothertogin Maria Teresa van Luxemburg aan de Duitse bondspresident Joachim Gauck.

Woordherkomst
samenstelling van groot en hertog