Gepubliceerd op 03-10-2017

dagelijks

betekenis & definitie

dagelijks - Bijvoeglijk naamwoord
1. iedere dag voorkomend of benodigd
    ♢ Hoe moeten we anders ons dagelijks brood verdienen?
2. gewoon, alledaags
dagelijks - Bijwoord
1. iedere dag
    ♢ Hij leest dagelijks de krant.
2. als het dag is, bij dag
    ♢ We worden dagelijks en nachtelijks bestookt met woorden, zelfs in de blauwe lucht.

Woordherkomst
afgeleid van dag met het achtervoegsel -lijks met het invoegsel -e-

Uitdrukkingen en gezegden
    ♦ het dagelijks bestuur
        het bestuur met de algemene leiding

Synoniemen
[1] dagdagelijks
[2] overdag

Antoniemen
nachtelijks

Verwante begrippen
dag, daags, regelmatig, vaak, wekelijks, maandelijks, jaarlijks