bleek - Bijvoeglijk naamwoord
1. gering van kleur
♢ Na die skivakantie hadden alle bleke gezichten weer kleur gekregen.
♢ De zieke zag er heel bleek uit, want de bloeddoorstroming van de huid was minder geworden.
bleek - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bleken
♢ Ik bleek
2. gebiedende wijs van bleken
♢ bleek!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bleken
♢ bleek je?
bleek - Werkwoord
1. enkelvoud verleden tijd van blijken
♢Ik bleek
♢Jij bleek
♢Hij, zij, het bleek
bleek - Zelfstandignaamwoord
1. een grasveld waarop wasgoed in het zonlicht te bleken werd gelegd
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: