beloop - Zelfstandignaamwoord
1. (economie) een bedrag
♢ Het beloop was 14 euro.
2. talud, hellend vlak
♢ Het beloop is het schuine vlak langs een weg, watergang of dijk.
3. de wijze waarop iets zich min of meer vanzelf ontwikkeld
♢ In de DSM -IV is niet meer, zoals in eerdere versies van de DSM, vereist dat de ziekte een progressief of een irreversibel beloop heeft.
beloop - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belopen
♢ Ik beloop
2. gebiedende wijs van belopen
♢ beloop!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belopen
♢ beloop je?
Woordherkomst
afgeleid van loop (stam van het werkwoord lopen) met het voorvoegsel be-
Uitdrukkingen en gezegden
♦ iets op zijn beloop laten
geen enkele poging doen de gang van zake te beïnvloeden.
Verwante begrippen
belopen
Gepubliceerd op 10-11-2017
beloop
betekenis & definitie