achter - Voorzetsel
1. verder weg dan (gezien vanaf de spreker of anderszins)
♢ De zon gaat schuil achter de wolken.
2. aan de achterkant
♢ Bob zit voor zijn werk de hele dag achter de computer.
♢ Piet parkeert zijn auto achter de winkel.
3. later in rangorde
♢ Toen stond PSV achter Ajax en Feyenoord ''in de eredivisie.
4. in het laatste gedeelte
♢ Hij is achter in de vijftig.
achter - Bijwoord
1. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
♢ Hier zit meer achter.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ Achterlaten: Hij liet een goed lopend bedrijf achter.
♢ Hij loopt achter met zijn werk, dus hij moet nog veel inhalen.
Synoniemen
lager dan
Antoniemen
1. voor
2. voor
3. voor
Gepubliceerd op 31-10-2017
achter
betekenis & definitie