aanslaan - Werkwoord
(scheidbaar)
1. even tegen iets slaan
2. op militaire wijze groeten
♢ De jonge soldaat moest bij iedere meerdere die hij tegenkwam de hand tegen de klep van zijn pet aanslaan.
3. in beslag nemen
4. gewaardeerd worden
♢ Het nieuwe product sloeg goed aan er werden direkt enorme aantallen verkocht.
5. aanplakken
6. ten verkoop bieden
7. waarschuwend blaffen
♢ De grote boerderijhond sloeg aan toe we het erf opkwamen.
8. beginnen te lopen
♢ Na vele startpogingen sloeg de motor eindelijk aan.
9. (van een kogel)de grond raken
10. op een toets slaan
♢ Toe we de toetsen van de oude piano aansloegen kwamen er valse tonen uit.
11. beslagen worden
12. (juridisch) (financieel) belasten, belasting heffen
♢ Toen de Nederlandse regering rijke Nederlanders aansloeg met hoge vermogensbelastingen zijn de rijksten naar België gevlucht en leven daar nu verder als Nederbelg.
13. wortel schieten
♢ Het duurde lang voordat de kiemen van de plantjes aansloegen
Woordherkomst
samenstelling van aan en slaan
Gepubliceerd op 31-10-2017
aanslaan
betekenis & definitie