Wetenswaardig Allerlei

T. Pluim (1922)

Gepubliceerd op 25-01-2017

Kanunniken

betekenis & definitie

Oudtijds leefden de geestelijken, die bij eenzelfde kerk of klooster behoorden, in een gemeenschappelijke woning en wel overeenkomstig Canones (of regels), die zij aangenomen hadden. Hierom werden zij Canonici of Kanunniken genoemd. Zij moesten oorspronkelijk allen geordende Priesters zijn, doch later werd hun getal tot op de helft der gezamenlijke Kanunniken gebracht. Zij die zich aan dit kloosterlijk leven — dus naar regels en in een gemeenschappelijke woning — hielden, werden reguliere kanunniken genoemd. De overigen, die ieder in een afzonderlijk huis woonden, maar toch van de kerkelijke inkomsten hun aandeel genoten, heetten seculiere of wereldlijke kanunniken.

De gezamenlijke Kanunniken van een klooster of kerk, werden het collegie oï kapittel van die kerk genoemd. In de stad Utrecht bijv. had men 5 kapittels (dus 5 kerken met kanunniken). Ook hun vergadering droeg den naam van kapittel; vandaar nog: „stem in het kapittel hebben." Het aandeel, dat elke kanunnik in de kerkelijke inkomsten had, heette prebende of prove; het kapittel der Domkerk (of van St.-Maarten) bezat er bijv. 40. De proost of archidiaken (aartsdiakens) was het hoofd van het kapittel en werd in de dorpen en heerlijkheden, die aan het kapittel behoorden, als heer aangemerkt. (Meestal bezat een kapittel in plaats van kapitaal dorpen en heerlijkheden.) De proost stelde in die plaatsen baljuws, schouten en andere ambtenaren aan en oefende ook de rechtsspraak uit. Na de invoering der Hervorming bezat de proost van St.-Jan (een Utrechts kapittel) ook het collatierecht (z. d. w.) in de onderhoorige kerkdorpen. (Immers de kapittels bleven ook nog na de invoering der Hervorming bestaan, daar de rijke inkomsten niet graag gemist werden.) De deken van het kapittel riep de vergadering bijeen en was voorzitter. De Thesaurier was penningmeester en de Scholaster had het toezicht op de kapittelscholen. De proost stelde een plaatsvervanger aan, den o]]iciaal, die in zijn naam de vierschaar spande, enz.
De Kanunniken van den Dom hadden overal den voorrang en werden Domheren genoemd. De vijl kapittels der stad Utrecht namen, als de Bisschoppelijke stoel ledig stond, tot de nieuwe Bisschop Keuze het hoogste bewind in het Sticht waar. Zij kozen ook uit hun midden de geëligeerden (uitgekozenen), die het eerste lid van de Provinciale Staten van Utrecht uitmaakten. (Het tweede lid was de Ridderschap en het derde lid de stemmende steden.)