Art. 37 van het op 1 Mei 1869 ingevoerde Wetboek van strafrecht veronderstelde het bestaan van een ‘verbeterhuis’ voor jeugdige veroordeelden, welk verbeterhuis, niettegenstaande de Kol. Staten meermalen daarop hebben aangedrongen, nimmer is opgericht, terwijl men slechts het voorbeeld had te volgen van de voortreffelijke ‘Industrial and reformatory school for boys’ in Britsch Guiana, gevestigd op ‘Onderneeming’.
Art. 55 der transitoire bepalingen van den overgang tot de nieuwe wetgeving schreef voor dat, zoolang het verbeterhuis niet bestond, jeugdige beschuldigden of beklaagden opgenomen zouden worden in een ander door den Gouverneur aan te wijzen geschikt verblijf. Blijkens hetgeen is medegedeeld op blz. 655 van het art. STRAFSTELSEL meent het Surinaamsche bestuur dat de oprichting van gouvernementswege van een opvoedingsgesticht als boven bedoeld achterwege kan blijven. Tot opneming van verwaarloosde jongens bestaat echter sedert eenige jaren een inrichting. Op 25 Juni 1909 werd n.l. door een zevental heeren in Suriname een ‘stichting voor verwaarloosde jongens’ opgericht, die men een tuchtschool zou kunnen noemen en die ten doel heeft duurzame verzorging van minderjarige jongens, ouder dan 13 jaar, over wie door den rechter de voogdij aan de stichting wordt opgedragen. De statuten der stichting waren bij Gouv. res. van 12 Juni 1909 no 7320 goedgekeurd.
De inrichting is gevestigd op de gouvernements-plantage Slootwijk in het district Cottica en wordt bestuurd door een commissie van regenten; de dagelijksche leiding is opgedragen aan een directeur, die door den Gouverneur op voordracht van regenten wordt benoemd en ontslagen. De inkomsten der inrichting zijn: a. vrijwillige giften, subsidieën en andere periodieke bijdragen, b. een deel der door de verzorgden verdiende gelden, c. andere toevallige baten. Op de voorloopig vastgestelde koloniale begrooting voor 1917 is de uitgave uit de koloniale kas voor de stichting geraamd of ƒ3500. De inrichting op Slootwijk werd 17 Nov. 1912 geopend. Op 31 Dec. 1913 bedroeg het getal jongens 7; over 6 daarvan had de stichting de voogdij. De verzorgden leggen zich toe op den tuinbouw op het terrein der stichting en verrichten tegen loon veldarbeid op de plantage Slootwijk.
De opbrengst van den tuin en het verdiende arbeidsloon komen voor de helft ten bate der jongens, voor de andere helft ten bate der stichting. Op 31 Dec. 1914 was het aantal jongens tot 10 gestegen, in Jan. 1915 kwamen er nog 2 bij. Voor meer is er voorloopig geen plaats. In Mei 1914 werd op Slootwijk een gouvernementsschool opgericht, waarvan het hoofd vier, malen per week, telkens van 5-6 uur des namiddags, onderwijs geeft aan de jongens der stichting. Door de oprichting der school is het mogelijk geworden ook jongens in het gesticht op te nemen, die nog schoolplichtig zijn.