De slangen van het geslacht Herpetodryas leven voornamelijk op de boomen en struiken der zandige gronden in de nabijheid van de zee of van de weideachtige vlakten, en voeden zich in hoofdzaak met vogels en kruipende dieren. Het
zijn forsche, vrij slank gebouwde slangen, die voor den mensch volkomen ongevaarlijk zijn en zich onderscheiden door een even aantal overlangsche rijen van schubben; terwijl bij de meeste andere slangen de schubben in een oneven aantal rijen zijn geplaatst. In Suriname komen twee soorten van dit geslacht voor: H carinatus met 12 rijen schubben en H fuscus, die slechts 10 rijen schubben heeft. Van deze schubben zijn die van de 2 op het midden van den rug gelegen rijen meestal voorzien van een duidelijken kiel. De verschillende exemplaren van Herpetodryas carinatusvertoonen nog al veel verschil in kleuren teekening; meestal zijn zij van boven donkerbruin of zwartachtig gekleurd; de schubben van de uiterste rij aan beide zijden zijn meestal voorzien van een lichte vlek, die vooral op het staartgedeelte zeer duidelijk in het oog valt, terwijl op het midden van den rug veelal eene lichtbruine lijn wordt waargenomen. De schilden aan de onderzijde van buik en staart zijn geel gekleurd en door een smallen donkeren rand van elkaar gescheiden.
De Tapanahoni-Expeditie bracht een exemplaar van deze soort mede met vermelding dat de negerengelsche naam reditéré is. Een exemplaar door de Gonini-Expeditie meegebracht vermeldt op het etiket den naam ladytere, blijkbaar dezelfde naam.
v.L.d.J.