Voorsteven - Oorspronkelijk hadden scherpe jachten een verticale, rechte steven. De schepen waren relatief smal, maar geleidelijk aan had men meer breedte en ruimte op het voordek nodig en de klipperboeg ontstond.
Rond het eind van de 19e eeuw ontstond de → lepelboeg. Een verdere ontwikkeling was de schuine- of V-steven. Op veel motorjachten zijn de boeg en de spanten in het voorschip vrij hol; men spreekt wel van waaiersteven. Kleine polyester boten hebben soms een ronde voorsteven die op het water scherp eindigt. Men spreekt wel van ronde steven. Komen de zijkanten uit op een brede klos (b.v.. Solo en Cadet) dan spreekt men wel van platte steven.
Heel anders is het soms bij ronde- en platbodemjachten. Schouwen hebben een plat voorbord. Bij de meeste andere typen komen de gangen uit tegen een al dan niet gebogen stevenbalk. Bij de botter, Lemsteraak en Vollenhovense bol is deze balk gekromd. Bij de pluut en schokker is hij recht, en bij de hoogaars valt hij zelfs zeer sterk naar voren.