Tjalk - ook skûtsje, lang, relatief smal vrachtschip met een lengte/breedte verhouding van ca. 5/1 en een zeer kleine diepgang. Ongeladen steekt een tjalk maar 40 cm diep.
Het roer wordt door een helmstok op het achterschip bediend. Direct ervoor begint een lage opbouw waaronder de roef is, het woonverblijf van het schippersgezin. De mast staat vrij ver naar voren; vóór de mast is de tjalk van een vast dek voorzien, met een uitsparing voor de mastvoet die er bij het strijken doorheen komt. Tussen roef en mast is het ruim dat met luiken afgedekt kan worden. De tuigage is karakteristiek voor de tjalk. Een laag en zeer breed uitlopend grootzeil.
De giek reikt tot boven de helmstok! De stagfok wordt op een botteloef gevoerd en de schoothoek loopt, met een takel op een overloop, vóór de mast langs. De tjalk is een typisch vrachtschip dat jarenlang onze binnenwateren beheerste, vandaar de strijkbare mast. De motor verdreef de zeilen. Vanwege de geringe diepgang wordt om de schroef soms een speciale tunnel of kap aangebracht opdat deze voldoende water aangevoerd krijgt. Veel tjalken worden gemotoriseerd nog als vrachtschip gebruikt.
Overbekend zijn de → skûtsjes die jaarlijks meedoen aan het skûtsjesilen. Ook varen er heel wat tjalken als jacht met meer of minder fraaie opbouwen en al of niet ingekort tot een wat handzamer lengte. Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen bovengenoemde schepen en zeetjalken. Deze waren veel hoger, robuuster en zwaarder gebouwd dan schepen die op de binnenwateren en het Ussehneer voeren. Door de lange evolutie van het type zijn er ontzettend veel kleine en grote onderlinge verschillen ontstaan.