Bak - I. Bovenbouw op voorste deel van de romp van een zeeschip (→Bakdekjacht.
2. Een zeil staat bak wanneer de wind er vanaf de verkeerde kant in blaast. Omdat het zeil dan geen voortstuwende werking heeft, kan de boot stil komen te liggen en onbestuurbaar worden. Het grootzeil bak houden doet men wel om te remmen (giek tegen de wind naar buiten drukken); de fok bak houden bij →achteruitvaren en soms als hulpmiddel bij het → overstag gaan, b.v. bij ruwe zee. → Bijdraaien, → Bijliggen.
3. In zeeverkennerstroepen eenheden van ca. zes jongens, onder leiding van een gekozen bootsman, die wordt geassisteerd door een kwartiermeester.