Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Toneel

betekenis & definitie

wordt genoemd de toneelspeelkunst en wat daarop betrekking heeft. In den schouwburg is het toneel het verhoogde deel van de zaal, waar het stuk gespeeld wordt.

De toneelspeelkunst is oud; als haar eigenlijke vaderland wordt Griekenland beschouwd, waar zij ontstond uit de Dionysusfeesten. Het dithyrambisch koorgezang (zie: Dithyrambe), dat met gebarenspel gepaard ging, werd vervolgens ter afwisseling aangevuld met ingelaste verhalen, die tijdens een pauze door den koorleider werden voorgedragen.

Uit deze ingelaste verhalen heeft zich waarschijnlijk het toneelspel, inzonderheid het drama of treurspel, ontwikkeld. Onafhankelijk daarvan kwam uit den Koomos, een optocht ter ere van Dionysus, de c o m e d i a (koomooidia) voort.

Aeschylus, Sophocles en Euripides lieten verscheidene spelers optreden en brachten verbetering in de toneelinrichting en de costumering en luisterden de voorstellingen op door muziek en dans. De Griekse toneelvoorstellingen hadden alleen plaats bij godsdienstige feesten en werden uitgevoerd in een schouwburg of „theatron”, waarvan ons woord theater is afgeleid.

De Romeinse toneelkunst moet vooral als een navolging van de Griekse worden beschouwd.In West-Europa, ook in de Nederlanden, ontwikkelde zich een eigen dramatische kunst, die, evenals het klassieke toneel, haar oorsprong heeft in voorstellingen van louter religieuze strekking (zie: Mysteriespel) De Middeleeuwen kenden geen speciale schouwburgen; de mysterie- en mirakelspelen werden eerst gegeven in de kerken, later op kerkpleinen en markten e.d., waar dan stellages werden gebouwd. De rederijkerskamers ontstonden uit de geestelijke broederschappen, die de mysteriespelen opvoerden en uit de sottengilden, die kluchten enz. vertoonden. De wereldlijke voorstellingen van de rederijkers hadden plaats, óf eveneens in de open lucht, óf in geschikte gebouwen. Eerst later werden voor de toneelopvoeringen speciale gebouwen, schouwburgen, opgericht. Zo kreeg Amsterdam in 1637 zijn schouwburg.

In de 17de eeuw kwam het toneelleven tot groten bloei. Bredero en Coster, en vooral Hooft met zijn op klassieke voorbeelden geïnspireerde drama’s, oefenden belangrijken invloed uit. Met Vondel wordt het hoogtepunt bereikt. Na deze periode volgt voor de dramatische kunst in Nederland een tijd van verval. Het beste handhaafde zich het blijspel, dat in Pieter Langendijk (zie aldaar) een goeden vertegenwoordiger vond. Een geheel nieuw genre, het burgerlijke drama, doet ook hier in de 19de eeuw zijn intrede.

Bilderdijk, van Lennep en Schimmel weten het toneel met enig leven te bezielen; H. van den Bergh en L. Mulder zijn blijspelschrijvers. Het bekendste werk van dien tijd is „Vorstenschool” van Multatuli. Van de Tachtigers hebben Albert Verwey en Frederik van Eeden werken van enige betekenis geleverd. Heyermans was ongetwijfeld een opmerkelijk figuur, die leven in de brouwerij bracht en het publiek wist te trekken. Dan noemen wij nog: Emants, de Koo, Simons-Mees, Frans Mijnssen, Boudier-Bakker, Schürmann, Roelvink, Fabricius en van Rossem.

Na 1900 geeft de Vlaming Teirlinck een interessante toneelkunst („De vertraagde film”, „De man zonder lijf”) en levert Henriëtte Roland-Holst opmerkelijk werk.

De moderne schouwburgen worden in het algemeen hoefijzervormig gebouwd, terwijl de zaal naar achteren enigszins oploopt. Tussen toneel en ruimte voor de toeschouwers bevindt zich een lange, smalle, meestal lager gelegen ruimte voor de musici, orkest genaamd. De zitplaatsen voor de toeschouwers worden onderscheiden in parket, parterre, stalles, loges, balcon, baignoires, galerij, enz. Het toneel kan door een of meer schermen van de zaal afgesloten worden en wordt door décors begrensd. Deze bestaan uit een achterwand en zijwanden, welke laatste coulissen genoemd worden. Onder en boven het toneel zijn, onzichtbaar, de verschillende machinerieën opgesteld, die de verandering der décors tussen de verschillende bedrijven mogelijk maken.

Op het toneel zie je bij een voorstelling niets van den man, zonder wien toch geen enkel toneelstuk tot zijn recht kan komen, den regisseur (zie: Regie).