PATRONEN (Schutsheeren) der Vrijmetselaren bestonden reeds in de Romeinsche Bouwvereenigingen. Br. KRAUSE brengt aan het slot der Yorksche Konstitutie de navolgende regulations te voorschijn, uit de tijden van Koning EDRED en HENDRIK VIII.
1o. Alle regtmatige Broederschappen moeten onder Patronen staan, die tot de kunst behooren, en in staat zijn, den Koning raad te geven. Verscheidene Broederschappen kunnen, wanneer zij zich vereenigen, of anders ook eene enkele, zich één patroon verkiezen.
2o. De Patronen moeten door den Koning het eerst geraadpleegd worden, om bij oorlogen en groote bouwwerken volgens hunne kennis en wetenschap de Architekten te kunnen voorslaan. Buitendien zullen zij mede zorg dragen voor den arbeid, en tevens met de Architekten, ook daarvoor, dat men groote gebouwen ter eere der kunst optrekke. En opdat de regtmatige Broederschappen ook altijd werkzaamheden vinden, en de Bouwheeren (locatores operis) eerlijk bediend worden, moeten de Patronen hen ook altijd beschermen tegen
broddelaars en stoorders (immiscentes et turbatores) welke de kunst niet regelmatig kennen.
3o. De Patroon of degeen welke deze daartoe kiest, moet soms de BB. in de LL bezoeken, en toezien, dat bij den arbeid en de gebruiken dezelfde gelijkheid worde in stand gehouden, gelijk deze in alle Loges behoort te bestaan.
Hieruit volgt, zegt B KRAUSE, dat van den jare 953-1547 een rituaal voorhanden was en zorgvuldig moest worden nagekomen, en ook, dat men daarin naar gelijkvormigheid streefde.
Over den eigenlijken zin der gewigtige inrigting, ten aanzien van de Patronen, welke hoogst waarschijnlijk meer een werk van den Staat, dan der Bouwvereenigingen zelve was, geven de beide diploma's, welke de Metselaren in Schotland, in het begin der zeventiende eeuw, aan de familie ST. CLAIR VAN ROSLIN (zie ROSLIN), als hunne erfelijke Patronen, ter hand stelden, inlichting. De Metselaars behoefden eene eigene regtsoefening, vooral, dewijl er toen nog slechts rondgaande of reizende koninklijke regtbanken in het land waren. Deze werd hun door den Koning als eene regtsweldaad verleend, doch daarentegen waren zij dan ook in den persoon des Patroons verantwoordelijk aan den Koning. Zij lieten dan ook aan de Patronen de bewaring en de uitvoering hunner privilegiën en vrijheden over, en onderwierpen zich, zonder eenige bepaling, aan hun gerigt, en dit alles beloofden zij hem in handen van den Koning. (At the hands of the king.) Zie LAWRIE Gesch. App. I en II.