Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Onbevoegde in de Werkmetselarij

betekenis & definitie

ONBEVOEGDE IN DE WERKMETSELARIJ. (Zie het Art. PATROON.) Ten opzigte der niet regelmatig aangenomene Metselaars, zeggen de vijfde en zesde grondbepalingen van het nieuw-Engelsche Grootmeesterschap, en wel, volgens het Konstitutieboek van 1723:

Vrijmetselaars behooren met dezulken, die niet bevrijd (priviledged) zijn, behalve uit dringenden nood, niet te arbeiden, noch gewone arbeiders (labourers daglooners, handlangers), en niet aangenomen Metselaars, in die mate te onderwijzen, alsof zij een Broeder of makker moesten onderwijzen.

Vervolgens:

Een vreemd Broeder moet gij voorzigtig onderzoeken, op zoodanige wijze, als u het verstand aan de hand zal geven, opdat gij niet door een' onwetende, die valschelijk aanspraak maakt (apretender), misleidt wordt.

Een zoodanige moet gij.... van u stooten, en wel op uwe hoede zijn, dat gij hem niet eenigerhande wenk van uwe kundigheden geeft.

2.In het Konstitutieboek van 1738, zegt de uitgever vooraf in de voorrede:

De meeste regelmatige vereenigingen hebben hare eigendommelijke geheimenissen (secrets) gehad, en zullen ze ook wel in de toekomst hebben, en gewis hadden ook de Vrijmetselaars te allen tijde de hunne, welke zij nooit door schrift verbreidden, en welke men dus nog veel minder mag verwachten, in druk te zien verschijnen. Slechts een ervaren Br. kan door het ware licht, bijna op elke bladzijde van dit boek, gemakkelijk, menige nuttige wenken vinden, welke door knoeijers, en anderen, die niet zijn ingewijd, niet bemerkt worden.

In den tekst vindt men verder:

Vrije en aangenomen Metselaars moeten knoeijers (cowans) niet veroorloven, met hen te arbeiden; ook behooren zij zich, buiten dringenden nood, niet door knoeijers laten te werk zetten, en zelfs in dit geval mogen zij een knoeijer niet onderrigten, maar moeten eene afzonderlijke bijeenkomst houden. Geen gemeen arbeider behoort aan het eigenlijk werk der Vrijmetselaars gesteld te worden.

En later:

Een uitlandschen Broeder, of vreemdeling, moet gij zorgvuldig onderzoeken, gelijk u het verstand zal leeren, opdat gij niet misleid moogt worden door iemand, die valsche aanspraken maakt. Een zoodanige moet gij met spot van u afstooten, en over u zelven waken, dat gij hem geene wenken geeft.

3.In de uitgaven van het Konstitutieboek van 1784 en 1815 zijn de plaatsen der uitgave van 1723 in haar geheel weder vermeld.

< >