[Fr. traverse, van Lat. transversus: zie transvers]
1 dwarslijn, dwarsrichting, dwarsstang, dwarsgang e.d.;
2 zijwaartse beweging, zijsprong van een paard;
3 het deel van een doorgaande weg dat door de bebouwde kom gaat;
4 (mil.) aarden wal te velde loodrecht op de vuurlinie ter bescherming tegen zijvuur;
5 (veroud.) wederwaardigheid, tegenslag, onverwachte verhindering.