afk. lm (Lat. lumen = lichtstraling, van lux = licht; ook: opening, gat (waar Iicht door komt)]
1 licht;
2 eenheid van lichtstroom, nl. de hoeveelheid licht die per tijdseenheid wordt uitgezonden of opgevangen;
3 wijdte van een opening van een kanaal (inwendige diameter);
4 (anat.) holte in een orgaan, spec. de opening (inwendige diameter) van een buisvormig orgaan of afvoerkanaal; lumen mundi [Lat. = licht der wereld], eretitel voor sommige grote geleerden.