[v. Gr. stam gen- = voortbrengen, worden, zie gen; zie verder type]
1 het geheel van de genen van een organisme, dus het geheel van de erfelijke eigenschappen van plant, dier of mens, zowel die welke uiterlijk zichtbaar zijn (vgl. fenotype) als die welke latent aanwezig zijn;
2 (psych.) het totaal van de aangeboren psychische aanleg.