[OFr. celle, van Lat. cella = kleine kamer; vgl. domi-cil-ium en cel-are = verbergen;
vgl. Gr. kalia = hut]
1 woning van kluizenaar;
2 kamertje voor één persoon in klooster, gevangenis, krankzinnigengesticht e.d.;
3 afdeling van honingraat;
4 afgerond geheel van protoplasma bij plant en dier;
5 (politiek) kleinste organisatie, spec. bij communisten;
6 hokje voor publieke telefoon.