[Lat. aspectus = aanblik, uiterlijk aanzien]
1 aanblik, vóórkomen, verschijningsvorm, zijden van een zaak die kunnen worden beschouwd of van waaruit men het kan beschouwen, bijv.: een ander aspect van de zaak is ...;
2 vooruitzicht in de toekomst, bijv.: de aspecten van de staalindustrie zijn minder gunstig;
3 (taalk.) categorie bij een werkwoord dat begrenzing of niet-begrensd zijn uitdrukt, d.w.z. het werkwoord beschouwt als voortdurend, bijv.: er rijden auto’s op de weg, zonder dat daarbij aan voltooiing van het gebeuren wordt gedacht, maar aan herhaling (iteratief), óf dat juist een enkel gebeuren wordt bedoeld, bijv.: er valt iets, waarbij niet aan herhaling wordt gedacht (inchoatief);
4 (astr. en astrologie) speciale onderlinge stand van zon en een planeet of van zon en maan (bijv.: kwadratuur: lengteverschil 90°); in de astrologie spelen de aspecten van de planeten een grote rol.