(< Gr. xiaaóq = klimop; → - oide). De cissoide = klimopvormige lijn) van Diokles (2e eeuw v.
Chr.) droeg bij de Grieken dezen schijnbaar weinig passenden naam, omdat zij alleen dat deel der kromme beschouwden, dat binnen den bij de voortbrenging gebruikten cirkel ligt en daarbij letten op den vorm van het oppervlak, begrensd door dat deel der kromme en den cirkelboog tussen de snijpunten met de kromme.