m
Hebr. 'geschenk van Jahweh' (vgl. voor de betekenis Theodorus en Adeodatus). De vorm Mattheus is uit Gri. Matthaios (zie ook Matthias). In de Bijbel komt de naam in vier vormen voor; in het O.T. als Mattanja (bijv. 2 Kon. 24,17) en Mattathias (1 Makk. 2,1), in het N.T. als Mattheüs en Matthias. Mattheüs is waarschijnlijk de toenaam van Levi, de tollenaar, die door Christus als discipel geroepen werd. Hij is een van de evangelisten.
Volgens de traditie predikte hij in Ethiopië of in Parthië en Perzië; kerk. feestdag: 21 sept. De naam is sinds de middeleeuwen in gebruik: Martheus, Rijnland ca. 800 (volgens Littger 195 op grond van Mar- mogelijk nog een Germ. naam); Matheus Lotharingorum dux 1125 (Socin); Matheus, kanunnik van St.Maarten in Utr. 1219 (Gysseling 1966, 10); Mahieu de Leyse (Mahieu was de Fra. vorm), Dordt 1385 (SRD). Een oud voorbeeld van een vr. vorm is Teuwerijna Brandwijck, geb. Dordt 1653 (Ned. L. 1966,427).