Gepubliceerd op 16-11-2020

Vindersfeep

betekenis & definitie

Limburgse volksnaam voor de Tapuit (Weertlands Woordenboek, Berg et al. 1983) [WLD p.85,86 met kaartje] en voor de Graspieper in Ospel [WLD p.175]. Wilms heeft Vendersfeep 'Tapuit'bij Ospel (inlitt. 970529).

Zie ook Vennenfeep en Venpijp. Voor -feep zie Feep.

  Ten aanzien van het eerste deel (vinders-/venders-/venne(n)-) is er speelruimte: 'ven' of 'veen' kunnen er mee te maken hebben (mb.99E,8). Maar in het register van WLD staat verder dan geen enkele vogelnaam met 'vinders-', wat dus niet voor een eventuele vervorming van 'vennen-' pleit.

Limburgs vender =vaandel en vendelen 'nutteloos heen en weer gaan'. Bij de Graspieper zou dat op de bijzondere baltsvlucht, waarbij de vogel als een parachuutje naar beneden komt, kunnen slaan. Ditwoord is hetechterws. niet.

Een interessante andere mogelijkheid: het eerste deel kan hetzelfde zijn als het eerste deel in Wientapper, Weinddepper, Windhapper en Wendtapper, óók namen voor de Tapuit (c.s.). Men vindt daar dezelfde klinkers als in Vinder- en Vender-; de w en de v zijn wel inwisselbaar zoals ook bij Wreeuwer en Vreeuwer (Weijnen 1996 p.241), waarbij zelfs de f kan optreden: bijv. in frètele <wrijten [Weijnen p.52] (van belang i.v.m. de vogelnaam Frijter (>Frater)). Als betekenis voor wiengeldt ws.: 'grasland, weiland', kortom: de biotoop van de betreffende vogel (vgl. E Whinchat =Paapje). Bij Vindersfeep en Vennenfeep klopt dat ook aardig, vooral in het geval van de Graspieper! Vindersfeep/Vennenfeep is dan nét zo opgebouwd als Wientapper/Wendtapper: het eerste deel verwijst naar de biotoop, het tweede naar het type geluid dat de betreffende vogel maakt!

De d in Vindersfeep/Vendersfeep is dan een epenthetische (zoals in het woord diender). In de serie van Wientapper is er óók een naam waar de beginklank verscherpt is: Vitop en Fitop 'Tapuit'! In deze namen is dan ter vergemakkelijking van de uitspraak niet naar een epenthetische d gegrepen, maar naar een denasalering van de n, net als in Viedepper [WLD p.86] en Wietek, Fietek en Wietak, namen voor de Roodborsttapuit; omdat men hierbij niet (meer) aan 'wijn' dacht, behoefde er dus ook niet ge-tap-t te worden en werd (c.q. blééf) het tweede deel 'dep', 'top' resp. 'tak'.

< >