Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Tabak (cultuur en bereiding)

betekenis & definitie

Tabak (cultuur en bereiding) - De tabak stamt oorspronkelijk uit Amerika. Columbus zag op het eiland Hispaniola (Haïti) de inlanders gedroogde bladeren rooken uit kleine houten gaffelpijpjes. Op St. Domingo bemerkte een zijner tochtgenooten Pater Roman Pane een soortgelijk gebruik, hier rookte men opgerolde tabaksbladeren om de muskieten te verdrijven.

De Indianen noemden de holle buizen, die ze bij het rooken gebruikten, „tabago”. In 1560 werd de tabak ingevoerd door Joh. Nicot en naar hem kreeg de plant haar wetenschappelijken naam Nicotiana Tabacum, het giftige bestanddeel werd „nicotine" genoemd. In de 17e eeuw sprak men van „toeback drinken". Het gebruik van tabak werd heftig bestreden en zwaar gestraft. In Turkije stond er zelfs de doodstraf op. De tabak wordt in drie vormen gebruikt, nl. als rooktabak, pruimtabak en snuif. De Hollanders hebben de tabak in het begin der 17e eeuw op Java ingevoerd.

De tabaksplant behoort tot de familie der Nachtschaden, de hoofdsoorten zijn de Virginische, de Maryland, de Boeren- of Viooltjestabak, de Europeesche en Australische tabak. De plant groeit voornamelijk op vochtigen bodem in warme streken, enkele soorten zijn echter aan het gematigd klimaat aangepast. De bladeren hebben o.a. een zeer hoog gehalte aan kalium- en kalkzouten, ze onttrekken dus deze verbindingen aan den bodem, vandaar dat de grond krachtig met kali en kalk gemest moet worden. Een oogst van 2400 kg tabaksbladeren onttrekt aan den bodem ongeveer 70 kg kalium, 150 kg kalk en 10 kg phosphorzuur. Zware bemesting is oorzaak van hoog nicotinegehalte. De cultuur vereischt veel zorg; de zijspruiten en bloemen worden meestal weggenomen, opdat alle groeikracht zich concentreeren kan op het blad. De oogst begint, als het blad aan den rand geel begint te worden. De onderste bladeren leveren het „zandblad”, dan volgt het „voetblad,” daarop het „middenblad” en eindelijk het „topblad”.

De geoogste bladeren worden aan een snoer geregen, vandaar dat de tabaksbladeren meestal een gaatje in de steel hebben. Het drogen geschiedt in de zon of in speciale drooghuizen. De bedoeling is, het blad langzaam te laten sterven. Hierbij droogt het geheel uit, waarbij het zetmeel grootendeels verdwijnt. Wanneer de bladeren goed droog zijn, worden ze op hoopen gelegd om te „fermenteeren”. Hierbij schijnen ook bepaalde bacteriën een rol te spelen, de fermenten uit de bladeren zijn eveneens hierbij werkzaam, terwijl de verschillende celbestanddeelen met elkander in reactie treden en allerlei chemische omzettingen tot stand komen. De temperatuur mag hierbij niet te hoog stijgen. Hierdoor zouden de zoogenaamde „verbrande bladeren” ontstaan.

Het fermenteeren duurt 2 of 3 maanden. Om gele tabak te verkrijgen, past men de zoogenaamde „flue curing" toe. In de schuren wordt daarbij krachtig gestookt, de rook wordt door lange kachelpijpen (flues) afgevoerd; hierdoor voorkomt men dat de rook in contact met de tabaksbladeren komt. Het blad wordt op die manier snel gedood en het proces van fermentatie aanzienlijk verkort, zoodat de kleur geel blijft en niet in bruin kan overgaan. Het proces van „fire curing” wordt toegepast om donkere tabak te verkrijgen. Hierbij laat men de bladeren eenige dagen in de schuur drogen. Daarin worden open vuren gestookt, waardoor de bladeren in vijf dagen klaar zijn.

Ook „sun curing”, gevolgd door „air curing”, wordt toegepast, voornamelijk voor pruimtabak, die er mooi donker door wordt. Na afloop van de fermentatie worden de bladeren gesorteerd op kleur, gaafheid, lengte en spikkels (deze worden veroorzaakt door bepaalde schimmels).