Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

baard

betekenis & definitie

- in zijn baard lachen, in zijn vuistje lachen.

Een hond van gemiddelde grootte verorbert tijdens zijn leven zon 110.000 frank aan kant-en-klaarvoedsel. Geen wonder dat Pedigree, Friskies, Hills, Dalgety, Heinz, en Ralson-Purina in hun baard lachen. - FET, 20-07-1996.

- iemand de baard afdoen, iemand overtreffen, iemand de loef afsteken.

Bij de Herkse wielertoeristenclub de Berkentrappers hebben de vrouwen de mannen de baard afgedaan. Odette Knaepen-Donne kroonde zich namelijk met 72 ritten tot clubkampioene en het zilver was ex-aequo voor Sonja Polders en Willy Hermans. - BvL, 12-11-2002.

- iemand een vlassen/strooien baard aandoen, iemand door schijnheiligheid bedriegen.
- Onze Heer een vlassen baard aandoen, God bedriegen door schijnheiligheid.
- iemand siroop/stroop aan/in de baard smeren, iemand stroop om de mond smeren.