een wezen, dat, volgens de noordsche fabelleer, uit de droppels ontstond, die van de ijsklompen van Niflheim nedervielen. Dit geschiedde op deze wijze: in den beginne bestond volgens de kleine Edda een chaos, Ginungagap geheeten.
Door de macht van Alfadur, het hoogste goddelijke wezen, scheurde deze, er scheidden zich twee werelden van af, naar het noorden Niflheim, de nevelwereld, en naar het zuiden de vuurwereld, Muspelheim. Uit Muspelheim vlogen nu vonken aan de ijsmassa’s van Niflheim. Deze ijsmassa’s n.l. waren ontstaan uit het vergif, dat aan de oorspronkelijke wateren van Niflheim, Elivager, ontstroomd was en op een afstand daarvan tot ijs verstijfde. Uit het gedeeltelijk smelten dier ijsmassa’s nu, ten gevolge der daarop overgesprongen vuurvonken, ontstond een menschelijke gedaante Y., die de vader aller reuzen werd. Zijn nakomelingen noemden hem Aurgelmir of Oergelmir, d. i. de overoude, en hij was boosaardig en onheilstichtend, gelijk geheel zijn geslacht. Na hem ontstond de koe Audumbla, uit welke vier stroomen van melk uitgingen, die aan Y. tot voedsel dienden. Vervolgens kwam uit het zweet zijner oksels een man en een vrouw en uit het wrijven zijner voeten tegen elkander een zoon voort, die 6 hoofden had en de stamvader aller Hrimthursen of rijpreuzen werd.