Geschut van zoodanige beweegbaarheid, dat het, ook in moeilijk terrein, snel kan worden verplaatst en daardoor in staat ^ is de bewegingen van de strijdende troepen in den veldoorlog te volgen. Het gewicht van het V. is door dezen eisch van beweegbaarheid begrensd en bedraagt gewoonlijk niet meer dan 300 a 350 Kg. treklast per paard, wat, bij een bespanning van zes paarden een gewicht geeft van 1800 a 2100 Kg.
De bijdehandsche paarden dezer bespanningen worden bereden door z.g. stukrijders, die tevens de vandehandsche paarden besturen. Onder den naam „stuk” verstaat men zoowel den vuurmond met affuit en voorwagen, als de yereeniging van manschappen en paarden, tot de bediening en verplaatsing ervan benoodigd. Men onderscheidt: veldkanonnen, -houwitsers, en -mortieren. Eerstgenoemde vormen het hoofdbestanddeel der veldartillerie, hebben een kaliber van 7 tot 9 c.M. en zijn bestemd tot het beschieten van ongedekte troepen en lichte weerstandbiedende voorwerpen. Gedurende tal van jaren werden geen andere vuurmonden in den veldoorlog gebezigd. Toen evenwel, door de hevige werking der vuurwapenen, de veldversterkingskunst hoe langer hoe meer op den voorgrond trad, bleek het noodzakelijk de werking van liet lange veldkanon aan te vullen.Vooral de herhaalde en vruchtelooze bestormingen van de Turksche verschansingen bij Plewna, die toch vooraf met niet minder dan 450 kanonnen waren beschoten, deden de behoefte aan artiïleristisehe werking tegen troepen achter dekkingen, gevoelen.
Aanvankelijk beproefde men deze werking te verkrijgen door bij de bestaande veldkanonnen kleine ladingen aan te wenden, waardoor de projectielen, onder groote invalshoeken neerkomende, in staat zouden zijn de achter een dekking opgestelde verdedigers te treffen.
Het bleek echter niet mogelijk de gewenschte uitwerking op deze wijze te verkrijgen. Men heeft daarna getracht de inrichting der projectielen zoodanig te wijzigen dat zij, bij het springen óf hunne scherven sterk zijwaarts wierpen, óf wel eene zoodanige mijnwerking veroorzaakten dat de dekking werd opgeruimd.
Ook deze oplossing gaf echter geen bevredigende resultaten, zoodat men er in verschillende landen toe gekomen is, de voordeelen, verbonden aan éénheid in de bewapening, prijs te geven en naast den langen veldvuurmond, houwitsers en mortieren als veldgeschut heeft ingevoerd.
Veldhouwitsers, van een kaliber van 10—12 c.M„ zijn, door de gebogen baan hunner projectielen, zeer geschikt tot het beschieten van doelen dicht achter dekkingen en, door de groote springlading, die de projectielen bevatten, tevens in staat sterk weerstandbiedende doelen op te ruimen. Veldmortieren, van een kaliber van 12—15 c.M. komen slechts in enkele rijken voor; ze werpen hun projectielen onder nog meer gebogen banen dan de houwitsers en hebben dezelfde bestemming.
De veldvuurmonden rusten op affuiten, welke, om er mede te kunnen rijden, met een voorwagen tot een vierradig voertuig worden verbonden. Deze verbinding geschiedt door een aan het uiteinde van de affuit aangebracht „affuitoog”, te doen rusten in den „affuithaak” van den voorwagen. De verbinding is zóódanig, dat de voorwichtigheid van den disselboom grootendeels wordt opgeheven, het voertuig voldoende wendbaar is en vóór- en achterstel, binnen zekere grenzen, onafhankelijk van elkaar de oneffenheden van het terrein kunnen volgen. Om te kunnen vuren, worden vóór- en achterstel gescheiden, de vuurmond wordt wat men noemt: „afgelegd”. Gewoonlijk bevat de voorwagen een kist tot het medevoeren van munitie en enkele onderdeelen, en die tevens dient tot zitplaats voor een deel der bedieningsmanschappen. Aan de affuit zijn op de as dikwijls eveneens zitplaatsen daartoe aangebracht.
Terwijl reeds in den oorlog van 1870—71, althans aan Duitsche zijde, door de artillerie eene belangrijke rol werd vervuld, neeft men er na dien tijd voortdurend naar gestreefd dit wapen nog meer te volmaken, waartoe de met reuzenschreden voortschrijdende techniek de gelegenheid bood. In de laatste jaren hebben dan ook bijna alle rijken zich genoodzaakt gezien hunne veldartillerie, ten koste van ettelijke millioenen, te verwapenen. Het nieuwe V., z.g. snelvuur V., onderscheidt zich van het oudere door grootere beweegbaarheid, grootere uitwerking per schot en aanzienlijk vermeerderde vuursnelheid. Bovendien heeft men bijna overal de kwetsbaarheid der bediening verminderd door het aanbrengen van stalen schilden aan de affuit.
Deze verbeteringen waren mogelijk door de aanwending van rookzwak kruit voor de geschutlading en door aan de affuit eene bijzondere inrichting te geven, waardoor het bij elk schot achteruit loopen of uit de richting springen van de affuit, zooals bij het oude V. het geval was, voorkomen wordt. De inrichting dezer „affuiten met kanonterugloop” is in hoofdzaak als volgt: Het kanon rust op een z.g. „wieg”, zijnde een van staalplaat vervaardigde, langwerpige doos, waarover het kanon achter- en vooruit kan glijden en waaraan het door geleiringen bevestigd is. In de wieg bevindt zich een hydraulische rem, bestaande uit een remcylinder en een zuiger met zuigerstang. De remcylinder is onderaan de achterzijde van het kanon, de zuigerstang aan den voorkant van de wieg bevestigd. Tusschen een opstaanden rand van den remcylinder en den achterkant van de wieg is om den cylinder een krachtige spiraalveer geschoven. De wieg zelf rust met een verticale tap in een wiegdrager, die wederom met twee horizontale tappen op de onderaffuit rust.
Door dit samenstel van horizontale en verticale tappen kan de wieg en daarmede de vuurmond, ten opzichte van de onderaffuit in alle richtingen bewogen en laatstgenoemde dus op het doel gericht worden. De onderaffuit bestaat uit het affuitlijf, een as en twee raderen. Het gedeelte van het affuitlijf dat bij afgelegden vuurmond op den grond rust heet de staart, en is aan de onderzijde voorzien van een verticale metalen plaat, spoor genaamd, waarmede de affuit zich bij het schieten in den grond vastzet. Door den bij ’t schot ontstanen terugstoot trekt het kanon, glijdende over de wieg, den remcylinder mede naar achteren, de zuigerstang wordt vastgehouden aan den voorkant der wieg, terwijl de vloeistof (glycerine), welke zich vóór den zuiger bevindt, door kleine openingen in laatstgenoemde moet ontwijken. Tegelijkertijd wordt de spiraalveer om den remcylinder samengedrukt. Door deze weerstanden wordt de terugloop van het kanon geleidelijk verminderd en ten slotte tot staan gebracht, waarna de vuurmond door de reactie der spiraalveer, automatisch weder in zijn oorspronkelijken stand terugkeert.
Door eene bijzondere inrichting van den zuiger wordt de weerstand in de rem tijdens de beweging van den vuurmond zóódanig geregeld, dat het terugloopen en weder naar voren bewegen zonder schokken plaats heeft. Daardoor wordt verkregen dat de onderaffuit blijft staan en de vuurmond nagenoeg niet van richting verandert. De tijd benoodigd voor het opnieuw afgeven van een schot wordt hierdoor aanzienlijk bekort, terwijl de bediening veel minder vermoeiend wordt. Een deel der bedieningsmanschappen zet zich, tijdens het vuur, op aan de affuit aangebrachte zitplaatsen.
De moderne veldvuurmonden behooren alle tot het getrokken achteriaadgeschut. De ziel is inwendig van rondgaande groeven — trekken genaamd — voorzien, waardoor aan het projectiel eene draaiende beweging om zijn lengteas wordt medegedeeld; het blijft daardoor met de punt naar voren en de trefkans wordt grooter.
De lading, bestaande uit het projectiel en het voortdrijvingsmiddel, wordt van achteren in den vuurmond gebracht en deze daarna door een sluitstuk gesloten. Men onderscheidt: de wigsluiting, waarbij een wigvormig stuk metaal rechthoekig op de zieias, in het achterstuk van den vuurmond wordt gebracht, en de schroefsluiting, waarbij een metalen cylinder, van gedeeltelijk weggesneden schroefdraden voorzien, achter in het kanon geplaatst en door een geringe draaiing vastgezet wordt. De sluitstukken van het snelvuurgeschut zijn zóó ingericht dat zij door één beweging kunnen worden geopend of gesloten. De geschutlading, uit rookzwak kruit bestaande, bevindt zich in een metalen huls, welke bij de meeste stelsels met het projectiel tot één geheel: de patroon, verbonden is. In den bodem van deze patroon is het ontstekingsmiddel aangebracht dat door de in het sluitstuk aanwezige slagpin met slagveer tot ontsteking wordt gebracht en het schot doet afgaan.
De vuurmonden worden gericht met behulp van een opzet. Bij het moderne V. bestaat deze meestal uit een cirkelvormig gebogen stang van verdeelingen voorzien, en die, met behulp van een rondsel, in- en uitgeschoven kan worden in een achter en zijwaarts aan de wieg bevestigd voetstuk. Op de opzetstang bevindt zich een kijker met kruisdraden. Wanneer de stang geheel in het voetstuk is geschoven, loopt de vizierlijn van den kijker evenwijdig aan de zielas. Wordt de opzetstang uitgeschoven dan maakt de vizierlijn van den kijker, tengevolge van ’t gebogen zijn van de stang, een hoek met de zielas. Wordt alsdan door den kijker op een doel gericht, dan zal dus de zielas ten opzichte van de lijn: kijker—doel, een zekere helling bezitten, waardoor het projectiel bij het schieten op een zekeren afstand van de monding neerkomt.
Die afstand is grooter naarmate de opzetstang verder wordt uitgeschoven en dus de vuurmond bij het richten een grootere helling (elevatie) verkrijgt. De afstanden welke bij verschillende standen van de opzetstang bereikt worden, zijn in honderdtallen van meters daarop aangegeven.
GEGEVENS. Nederlandsch Veldkanon Duitsch Veldkanon Fransch veldkanon Duitsche Veldhouwitser Fransche Veldhouwitser Russische Veldmortier
Kaliber
c.M. 7,5 7,7 7,5 10,5 12 15,26
Gewicht
afgelegde stuk K.G. 990 925 ruim 1000 1090 1475 1080
Spoorbreedte
M. 1,48 1,53 ? ? ? ?
Gewicht
voorwagen K.G. 777 775 ? 870 890 820
Aantal
schoten in den voorwagen 40 36 24 24 16 12
Gewicht
marschvaardige stuk K G. 1792 1720 1750 1960 2365 2097
„
„ caisson „ 1817 ? 2000 ? 2360 1870
Aantal
schoten in den caisson 104 88 72 58 48 26
Projectielgewicht
K.G. 6 6,8 6,3 (?) GKT)12,8
BG) 15,7 20,35 GKT 31,1
BG 27,4
Gewicht
lading (rookzwak kruit) „ 0,44 0,58 ? 0,37 3) 0,55 3) 0,82 3)
Aanvangssnelheid M 500 465 500 (?) ± 300 290 ± 230
Arbeidsvermogen van het projectiel a d. monding
(Metertonnen) 76,5 75 ? ? 87,3 apr-81
Aantal scholen per minuut 20 8 a 9 22 ? ? ?
Grootste schootsverheid M. 7000 6000 6000 5600 6000 3200