of haarworm, (Trichina splralis) kleine draadvormige ingewandsworm, die in het lichaam van den mensch en vele andere omnivore en carnivore dieren kan voorkomen. Het meest bekend is zijn voorkomen in het varken en in de rat.
Zijn T. in den darm opgenomen, dan beginnen de wijfjes (darmtrichen) na een dag of acht levende jongen in larventoestand ter wereld te brengen, welke den wand van het darmkanaal doorboren en deels actief, deels passief (door den bloedstroom) in verschillende spieren terechtkomen. Hier omgeven zij zich met een kalkachtig omhulsel, waarin zij zich spiraalgewijze oprollen en waarin zij jaren lang kunnen blijven leven. De mannelijke T. is slechts 1½, de vrouwelijke 3 millimeter lang. Een vrouwelijke T. kan in 4 weken 200 jongen vóórtbrengen. Wordt vleesch met deze T. (spierT.) door ’n warmbloedig dier gebruikt, dan lossen de kalkkapsels in het maagsap op, de T. worden vrij en brengen na ongeveer eene week weer larven in het darmkanaal van den nieuwen gastheer voort. De geheele ontwikkeling heeft alzoo in twee dieren plaats (juist niet altijd in twee soorten) maar toch komen in eenzelfde dier alle ontwikkelingstoestanden voor.
De T. zijn voor de gezondheid zeer nadeelig (zware splerontsteking, hevige pijnen, hooge koorts, maag en darmkatarrh) en kunnen zelfs den dood veroorzaken. De mensch krijgt de T. hoofdzakelijk uit het varken, dat ze waarschijnlijk van de ratten overneemt; daarom is het eten van rauw varkensvleesch zeer gevaarlijk.Litteratuur: Leuckart (2de dr., 1866), Virchow (3de dr., 1898), Johne (6de dr., 1898), Long en Preusse (1895), Tiemann (4de dr., 1892), Wolff (8ste dr, 1896).