gr. warmtemeter, instrument ter bepaling van de temperatuur. Elke T. berust op de regelmatige uitzetting van een of andere stof, bijv. van kwik in een glazen bol met nauwe buis.
Zulk een kwik-T. bestaat uit een met kwik gevuld glazen vat, hetwelk uitloopt in een nauwe, van boven gesloten buis, terwijl een verdeelde schaal den stand der kwikkolom in de buis en zoodoende de temperatuur aangeeft. De stand van het kwik in smeltende sneeuw geeft het vries- of nulpunt der schaal aan; de ruimte tusschen dit punt en dat tof hetwelk het kwik in kokend water stijgt verdeelde Réaumur in 80, Celsius in 100 deelen; op een Fahrenheit-T. wordt het vriespunt met 32, het kookpunt van water met 212 aangegeven. De graden boven het vriespunt worden met -f- (graden warmte), die beneden het vriespunt met — (graden kou) aangeduid.Vergelijkingstafel der drie schalen:
C R F
-40 -32 -40
-35 -28 -31
-30 -24 -22
-25 -20 -13
-20 -16 -4
-18 -14,2 0
-15 -12 5
-10 -8 14
-5 -4 23
0 0 32
5 4 41
10 8 50
15 12 59
20 16 68
25 20 77
30 24 86
35 28 95
40 | 32 104
45 i 36 113
50 ! 40 122
55 44 131
60 48 140
65 52 149
70 56 158
75 60 167
80 64 176
85 68 185
90 72 194
95 76 203
100 80 212
Kwikthermometers werken tot aan het vriesen kookpunt van het kwik (—40° en 360°), blijven echter nog tot 550° bruikbaar, wanneer men de ruimte boven in de glazen buis vult met samengeperst gas. Voor sterke koudegraden bezigt men den alcohol-, toluol- of pentaan-T. Rutherfords maximum- en minimum-T. (thermometrograaf) geeft de hoogste en laagste temperaturen aan, welke in een bepaalden tijd opgetreden zijn; hij bestaat uit een horizontaal opgestelden kwiken alcohol T.; bij het uitzetten van het kwik neemt dit een staafje mede, dat liggen blijft wanneer de temperatuur weer daalt; de zich verdichtende alcohol neemt daarentegen een staafje mede, dat liggen blijft wanneer de temperatuur weer stijgt; men kan alzoo aan beide staafjes nagaan wat in zekere tijdsruimte (bijv. een dag) de hoogste en de laagste temperatuur geweest is. Bij den koorts-T. met verkorte schaal (34—46°) is een klein gedeelte van het kwik van de rest gescheiden door een luchtblaasje, en blijft, wanneer de T. uit een lichaamsholte wordt genomen, liggen. Metaalthermometers berusten op de uitzetting en inkrimping eener spiraal, uit twee soorten metaal. Geothermometer (aardwarmtemeters) dienen om de temperaturen in bronnen, boorputten enz. te meten, diepzee-T. om den warmtegraad der zee te bepalen.
Bij den gas-T. wordt de temp. bepaald door den druk te meten van een konstant volume van een of ander gas. Bij weerstands-T. wordt de temp. afgeleid uit den electrischen weerstand van een platinadraad. T. voor zeer hooge temp. noemt men pyrometers.