een der aanzienlijke joodsche jongelingen, die na de verwoesting van het rijk Juda door Nebukadnezar aan het babylonische hof werden geplaatst, waar men hem den chaldeeuwschen naam Hananja gaf (Dan. I : 7).
Met Mesach en Abednego weigerde hij het door Nebukadnezar opgerichte beeld te aanbidden, waarom zij, volgens Dan. III, in een heeten oven geworpen en daaruit wonderdadig gered werden.