Geweerslot van een ouderwetsch geweer, waarbij een getand ijzeren rad draait tegen een stalen plaat, zoodat daardoor gloeiend geworden staaldeeltjes het pankruit deden ontbranden.
Radziwill
een der oudste lithausche vorstelijke families met groote bezittingen in Lithauen, Polen en Posen. De eerste van dien naam komt als maarschalk van Lithauen 1405 voor.
Tot de 1669 uitgestorven linies van Birze en Dubinki behoort: Barbara R., geb. 1523, gehuwd met Sigismund II August van Polen toen deze nog kroonprins was; na zijn troonsbestijging verzette zich echter de rijksdag tegen haar kroning en eischte de ontbinding van het huwelijk, omdat de koning niet buiten medeweten van den rijksdag mocht huwen. Toen echter de kroning toch te Krakau plaats had, stierf Barbara aan vergift 1551.
De stamvader van het thans nog bloeiend huis is Nicolaas R., rijksvorst (1547) en hertog van Olyka en Nieswiesz, bijgenaamd de Zwarte. Hij was woiwode van Wilna en gezant bij keizer Karel V, ging over tot de hervormde kerk, liet 1563 te Brzesc den beroemden poolschen Radziwill-Bijbel drukken en overl. 1565. Zijn zoons keerden weer tot de kath. kerk terug.
Vorst Karel R., geb. 1734, een der rijkste magnaten van zijn tijd, verzette zich na den dood van August III in 1764 tegen de verkiezing van koning Stanislaus II en moest voor de Russen, die zijn slot Nieswiesz bestormden, naar het buitenland vluchten. Na zijn terugkeer werd hij 1767 tot generaalmaarschalk der tegen den koning en de familie Czartoryski gevormde confederatie gekozen, waarop hij' zich weer naar het buitenland moest begeven. Door tusschenkomst van keizerin Catharina kreeg hij zijn goederen terug, waarop hij als souverein vorst heerschte en een eigen leger onderhield; hij overleed 22 Nov. 1790 kinderloos.
In 1686 splitste het vorstelijk huis R. zich in twee hoofdlinies; de oudste stierf 1813 in den wettigen stam uit, waarop de familiebezittingen aan de jongere linie kwamen.
De jongere linie is verdeeld in drie takken, waarvan er twee uitsluitend in Rusland bloeien. Onder de leden van dit jongere geslacht noemen wij hier alleen prins Edmund R., geb. 6 Sept. 1842, overl. 9 Aug. 1895 als huisprelaat van den paus en benedictijn in het klooster Beuron; hij was 1874—81 lid van den duitschen rijksdag (centrum) en schreef: Die kirchliche Autorität und das moderne Bewusztsein (Breslau 1872), Ein Besuch in Marpingen (1877), Canossa oder Damaskus (1877).