amerik. geslacht van kikvorschen, met slechts eene goed bekende soort, P. americana, de honigraatvorsch of surinaamsche pad; dit dier onderscheidt zich van alle andere vorschen door het zeer platte lichaam en den eveneens platten, breeden, bijna driehoekigen kop met zeer kleine, aan de zijranden der kaken geplaatste oogen, verder door de dunne, elk in vier spitsjes uitloopende vingers der voorpooten, eindelijk door de eigenaardige wijze waarop de eieren worden uitgebroed. Het mannetje plaatst nl. de eieren, ten getale van ongeveer 50, op den rug van het wijfje, waar zjj dan een soort ontsteking, een woekering van de huid doen ontstaan, waardoor holle, de eieren omgevende puistjes gevormd worden, zoodat de rug het voorkomen krijgt van een honigraat; in die holten komen dan de eieren uit en de larven ondergaan daarin ook hare gedaantewisseling.
De sur. pad heeft geen tanden; haar voedsel bestaat uit tamelijk groote dieren, zelfs muizen; zij kan een lengte van 20 centim. bereiken en leeft in de moerassige streken van Brazilië en Guyana,