noemt men verschijnselen, waarbij men voorwerpen als in de lucht zwevende of in omgekeerden stand ziet. Men verklaart dit verschijnsel aldus: wanneer een lichtstraal uit een dichtere in een dunnere middenstof overgaat, wordt zij gebroken (straalbreking); dit kan ook gebeuren wanneer een lichtstraal uit een dichtere luchtlaag overgaat in een die door hoogere temperatuur een mindere dichtheid heeft; de straal zal dan van het voorwerp naar het oog komen, niet in een rechte, maar in een gebogen richting (zie in de fig. a d g en a p c o g).
Is nu de dichtere laag beneden, dan komt de straal als uit een hoogere richting en men ziet de verwijderde voorwerpen als opgeheven (het voorwerp a wordt gezien op a1). Men noemt dit aan onze kusten opdoeming. Is de dichtere laag boven, dan kan men verwijderde voorwerpen nog eens als in een spiegel zien; dit verschijnsel (ook fata morgana genoemd) kan zich vooral in heete zandwoestijnen vertoonen. (In de fig. ziet men het omgekeerde beeld van a op de plaats a”).