lat. clinicum, onderwijs in de practische geneeskunde aan het ziekbed. De aanstaande geneeskundige toegerust met de noodige theoretische kennis van de ziekten, krijgt op de K. de ziekten zelven te zien en onder de leiding van den klinischen professor te behandelen.
Met dit onderwijs gaat dan dikwerf het houden van voordrachten over de ziekte, welke behandeld wordt, en hare verschillende geneesmethoden gepaard. Ook de inrichting, waarin de kliniek gegeven wordt, heet kliniek. Men onderscheidt de stationaire kliniek (klinisch ziekenhuis waar de zieken gratis of tegen geringe vergoeding worden opgenomen en zich stilzwijgend verplichten zich voor het onderwijs te laten gebruiken), de polikliniek (hierin bestaande dat de zieken in hun eigen woning onder toezicht van een leeraar klinisch worden behandeld) en de ambulante kliniek (zooveel als K. met loopende patiënten). Klinikus, leeraar in een kliniek; ook de student die de kliniek bezoekt. Klinisch, op de kliniek betrekking hebbende.