Gepubliceerd op 14-03-2021

Karl vogt

betekenis & definitie

duitsch natuurvorscher, darwinist, geb. 1817; werd 1847 prof. te Giessen, weldra uit zijn ambt ontzet, ging daarop naar Zwitserland, werd 1852 prof. in de geologie, later ook*in de zoölogie, te Geneve; was o. a. lid van den Grooten Raad en stond 1861 aan het hoofd van een expeditie naar de Noord-Kaap; overl. 5 Mei 1895 te Genève. V. schreef o. a.: Lehrbuch der Geologie und Petrefaktenkunde (4de dr. 1879, 2 dln.), Physiologische Briefe (4de dr. 1874), Zoologische Briefe (1851, 2 dln.), Altes und Neues aus dem Tier- und Menschenleben (2de dr. 1859, 2 dln.), Köhlerglaube und Wissenschaft (4de dr. 1856, tegen Rud.

Wagner), Künstliche Fischzucht (2de dr. 1875), Vorlesungen über den Menschen (1863, 2 dln.), Feber Mikrokephalen (1867), Die Säugetiere (1883), Aus meinem Leben (1895).

< >