duitsch toonkunstenaar, geb. te Neurenberg 1804, overl. te Dresden 1880, eigenlijk Miedcke doch naar zijn pleegvader K. genoemd, speelde reeds op zesjarigen leeftijd de pianoconcerten van Mozart, Dussek en Ries in het openbaar en componeerde op zijn zevende jaar een zangspel Fedore, op woorden van Kotzebue. In 1823 ging hij naar Weenen, studeerde daar verder onder Seyfried, werd derde kapelmeester der hof-opera en schreef er een paar opera’s, Silva (1830) en Agnes (1834), en verschillende liederen en stukken voor piano.
De koning van Saksen benoemde hem in 1850 tot zijn hofkapelmeester, welke functie hij waarnam tot 1871, toen hij werd gepensionneerd, doch de leiding der uitvoeringen in de hofkerk nog bleef waarnemen.
