naam van vier (vijf) pausen.
1) H. I, uit Campanië geboortig, werd in 625 tot paus gekozen, bouwde verschillende prachtige kerken en verhief het bisdom York tot aartsbisdom, overl. 12 Oct. 638. Daar hij met den patriarch Sergius van Constantinopel de monotheletische leer van één wil had goedgekeurd, werd hij op het concilie van Constantinopel in 680 als ketter verdoemd. Deze veroordeelingvan H. wegens dwaalleer heeft voor en na de verklaring van het dogma der pauselijke onfeilbaarheid tot hevigen strijd aanleiding gegeven.
2) H. (II), te voren Cadalus, bisschop van Parma, uit een rijke veroneesche familie, werd onder den invloed der duitsche regeering in 1061 te Bazel als tegenpaus van Alexander II gekozen en deed in 1062 zijn intocht te Rome. Nadat echter Anno van Keulen het bestuur des rijks had opgenomen (1062), werd H. door de duitsche vorsten prijsgegeven en 31 Mei 1064 op de synode te Mantua afgezet. Hij overl. in 1072, zonder ooit van zijn waardigheid afstand te hebben gedaan.
3) H. II, te voren Lambertus van Fiagnaro, uit de omstreken van Imola geboortig, werd kardinaal-bisschop van Ostia en 1124, als opvolger van Calixtus II, paus; overl. 14 Febr. 1130. Hij erkende den in 1125 gekozen Lotharius van Saksen, die van hem de bevestiging zijner keuze verzocht, als roomsch-koning en sloeg in 1128 den tegenkoning Koenraad van Hohenstaufen in den ban. De inbezitneming van Apulië en Calabrië door graaf Rogier van Sicilië zocht hij tevergeefs te verhinderen en hij werd in 1128 genoodzaakt, dezen daarmede te beleenen.
4) H. III, te voren Cencio Savelli, te Rome geboren, een zachtzinnig en beminnelijk man, werd onder Coelestinus III kardinaal, onder Innocentius III kamerling der roomsche kerk, in welke hoedanigheid hij het rentenhoek der pauselijke kamer samenstelde (uitgeg. door Fabre onder den titel: Le Liber censuum de VEglise romaine, Parijs 1889), en 18 Juli 1216 tot paus gekozen. Hij kroonde in 1220 keizer Frederik II en vergunde ook de keuze van diens zoon Hendrik tot roomsch-koning, ofschoon Frederik aan paus Innocentius beloofd had, Sicilië aan hem over te laten. Daarentegen deed hij tevergeefs moeite om het Heilige land door een nieuwen grooten kruistocht te bevrijden. Zijn oproep tot de vorsten bleef zonder gevolg, en zijn verhouding tot Frederik II werd zeer gespannen toen deze zijn beloofden tocht naar Palestina telkens weder vertraagde. Hij bekrachtigde in 1216 de kloosterorde der Dominicanen en in 1226 die der Franciscanen. Zijne decretalen vereenigde hij in een verzameling (1226), de zoogenaamde Compilatie) quinla. H. overl. 18 Maart 1227. Vergel. Prenuti, Regesta Honorii papae III (Rome 1888, vgl., 2 dim), Vernet, Etude sur les sermons d’Honorius III (Lyon 1889).
5) H. IV, te voren Giacomo Savelli, studeerde te Parijs, werd in 1261 kardinaal en 2 April 1285 tot paus gekozen; hij overl. 3 April 1287. Hij sloeg in 1286 Jacobus van Aragon, die den koningstroon van Sicilië overweldigde, in den ban, doch vermocht niet de bevestiging der aragonische heerschappij op het eiland te verhinderen. Vergel. Prou, Les registres d’H. IV (Parijs 1886).