Gepubliceerd op 20-01-2021

Danzig

betekenis & definitie

1) Regeeringsdistrict der pruisische prov. West-Pruisen, 7952 km2, groot, 600.000 inw., is sinds 1887 verdeeld in 12 (vroeger in 9) kreitsen: Berent, Danzig (stad), Danziger Höhe, Danziger Niederung, Dirschau, Elbing (stad), Elbing (land), Karthaus, Marienburg, Neustadt in W., Putzig en Pruisisch-Stargard. D. zendt 5 leden naar den Rijksdag; de rijksdag-kiesdistricten zijn Marienburg, Danzig (land), Danzig (stad), Neustadt en Berent.

2) Danzig, poolsch Gdansk, fransch Dantzig, hoofdstad der pruisische prov. West-Pruisen en van het regeeringsdistrict Danzig, vesting tweedon rang, voorheen machtige hanzestad, nog heden belangrijke handelsplaats, is fraai gelegen aan den linkeroever van den westelijken, thans dooden arm van de Weichsel, omstreeks 6 km. van de Oostzee; ten w. sluiten aanmerkelijke hoogten (Bisschopsberg, Hagelsberg) de stad in; aan de overige zijden is zij door weelderige weiden en vruchtbare vlakten omgeven; zij wordt door de rivier Mottlau, vroeger 2 m., thans door uitbaggering 4½ m diep, doorloopen, en de grootste koopvaardijschepen kunnen tot in het midden der stad en bij het Speicherinsel komen; dit laatste is een eiland in de stad, van een zelfden vorm als de Jordaan te Amsterdam, en door twee armen van de Mottlau van het overig deel der stad gescheiden, daarmede echter aan drie zijden door meerdere bruggen verbonden; aan de westzijde der stad loopt de Radaune, die zich, beneden D. met de Mottlau vereenigd, in de Weichsel ontlast. De stad D. bestaat uit vijf deelen: de Altstadt, de Rechtstadt, de Vorstadt, de Niederstadt (bezuiden het Speicherinsel) en Langgarten; de oude, in de 16de eeuw gebouwde poorten, zijn ten behoeve van het verkeer geslpopt en door ijzeren poorten vervangen; de Hohe Thor, een der meest belangwekkende monumentale bouwerken in Duitsehlend der 16de eeuw, werd gerestaureerd; bij genoemde poort begint de Langgasse, de schoonste straat van D., die naar de Langen Markt voert; rondom de westhelft der stad legeren zich een negental voorsteden, van welke enkele tamelijk ver van D. verwijderd liggen, als St. Albrecht, 7 km. zuidelijk, Altschottland, Schidlitz, Langfuhr, de schoonste der voorsteden van D., 4 km. n.w., met D. verbonden door een prachtige lindenlaan, New-Schottland en Neufahrwasser, de haven van D. Uitgenomen Neurenberg en eenige steden in het gebied van’ den Rijn, heeft D. onder alle duitsche steden het meest een eigen, sterk uitkomend karakter, en nergens vertegenwoordigen de gebouwen zoo duidelijk de geschiedenis en den ontwikkelingsgang; de huizen, meest zeer hoog en bijzonder smal, daarbij dikwijls ongewoon diep, hebben voor het meerendeel zeer fraaie, arabeskvormige gevels; dikwijls staan de achtergevels van de huizen eener straat aan de parallel loopende straat, en niet zelden bevindt zich dan tusschen het voor- en achtergebouw een hofje met een overdekte gang als anderszins, als verbindingslid der beide hoofddeelen van het huis; in de geheele architectuur van D. spreekt zich nog dezelfde zelfgenoegzame, krachtige patriciërsgeest uit, die in vorige eeuwen zich op staatkundig en economisch gebied deed gelden. De openbare gebouwen der stad zijn meest van een grootsch karakter; onder het 23-tal kerken, waaronder 8 r.-kath., en meest allen van hooge torens voorzien, is de in 1343 aangevangen, in 1502 voltooide evang. hoofdkerk zu St. Marien de grootste en aanzienlijkste: zij heeft een 76 m. hoogen toren en 10 kleinere torens; de oudste kerk van D. is de Katharinenkirche (1326 aangevangen, 1330 voltooid), die een fraai klokkenspel bezit; onder de wereldlijke gebouwen zijn de voornaamste het gothisch raadhuis, in de Rechtstadt, mst een sierlijken, 82 m. hoogen toren, de beurs, ook Artus- of Junkerhof geheeten (de groothandelaars heetten hierin de middeleeuwen Junker), en de beroemde oude molen aan de rivier Radaune; onder de nieuwere gebouwen zijn te noemen het hoofdpostkantoor, de nieuwe synagoge, de krijgsschool, de Victoriaschool en de artillerie-kazerne. — De vestingwerken der stad bestaan ten eerste uit een hoofdwal met 20 bastions, natte grachten, inundatiewerken en een bedekten weg met glacis, van den hoofdwal naar het overstroombare gebied, nl. de n., o. en w.-zijde der stad, en verder als tweede verdedigingslinie de versterkingen op de hoogten in de nabijheid der stad.

De stad telt 130,000 inw., met inbegrip van het garnizoen; onder de hier bedreven industriën is de scheepsbouw de omvangrijkste ; verder zijn er een koninklijke artillerie-werkplaats met geweerfabriek, vele brouwerijen, spiritualiën- en likeurfabrieken, fabrieken van barnsteenartikelen, maal- en zaagmolens, ijzergieterijen, scheeps- en stoomketelsmederijen, fabrieken van allerlei machineriën, van draadwerk voor geleidingen, etherische oliën, verfstoffen, lakken, vernissen, papier, glas, verder touwslagerijen, zeepziederijen enz.; op het punt van handel heeft D., hoewel nog een markt van den wereldhandel, zware concurrenten in Stettin en de russische Oostzeehavens; invoer: gezouten vleesch, ruw ijzer, drogerijen, steenkool, koffie, rijst, wijn, graan, petroleum, machineriën, houtwaren, huiden: uitvoer: producten van de industrie der stad, bewerkt ijzer, suiker enz. Het geldverkeer bemiddelt in de eerste plaats een hoofdkantoor der duitsche rijksbank en verder de Danziger Privat-aktienbank, de Sparkassenaktienverein, de Danziger hypotheekbank enz.; de stad heeft vier spoorwegstations, voor de lijnen DirschauNeufahrwasser en Danzig-Zoppot der pruisische staatsspoorwegen.

Aan instellingen van onderwijs enz. heeft D. twee gymnasiums, twee reaal-gymnasiums, een krijgsschool voor de zeevaart, een doofstommen-instituut, kweekschool voor vroedvrouwen,twee sterrenwachten, meerdere wetenschappelijke genootschappen, een bibliotheek van 100,000 banden en een aantal manuscripten, een schilderijen- en oudheden-verzameling, twee schouwburgen, een stedelijk museum, een provinciaal museum van kunstnijverheid, een muziekschool, een kunstschool; verder heeft D. een menigte ziekenhuizen (Heilige Leichnamshospitaal, Elisabethshospitaal, Gertrudenhospitaal enz.), weeshuizen en allerlei inrichtingen van burgerlijke armenzorg; D. is ook hoofdzetel der Gesellschaft zur Rettung Schiffbrüchiger (Maatsch. tot redding van schipbreukelingen, in 1865 opgericht).

D. is zetel van het provinciaal bestuur van de pruisische provincie West-Pruisen, van den opper-president en van allerlei rechterlijke en administratieve lichamen, alsmede van een groot aantal consulaire ambtenaren (eennederl. consul en vice-consul). D. is de geboorteplaats van Hevel. Fahrenheit, Chodowiecki, Archenholz, Koppe, Falk, Schopenhauer enz. Behalve de genoemde punten in de omgeving moeten nog vermeld de badplaatsjes Brósen (2 km. w. van Neufahrwasser) en Zoppot, en de vlekken Oliva met den Karlsberg, Glettkau en Heubude.

De stad D., wier stichting in het duister ligt, was reeds op het einde der 10<le eeuw een bloeiende, aanzienlijke plaats en werd omstreeks dien tijd hoofdstad van OpperPommeren (Pommerellen); Adalbert, bisschop van Praag, was de eerste die hier het evangelie predikte (997); hertog Subislaw deed rondom D., toenmaals Gidanie geheeten, vestingmuren bouwen (1185); in 1221 werd de stad door koning Waldemar II van Denemarken veroverd, die haar echter reeds vier jaren later weer aan Swantopolk van Pommeren verloor: laatstgenoemde riep nog in hetzelfde jaar (1225) tegen de voortdringende Pruisen, die de stad met een bestorming bedreigden, de hulp in van de duitsche orderidders; zijn zoon, Mestwin II, die tegen zijn broeder de Brandenburgers te hulp had geroepen, moest D. in 1271 op deze heroveren; toen hij in 1295 zonder mannelijke nakomelingen stierf kwam D. aan Przemyslaw II van Polen na wiens dood (1296) zijn erfgenaam Wladislaw Lokietek nogmaals de hulp der duitsche orde-ridders tegen de Brandenburgers moest inroepen; den marktgraaf van Brandenburg werden nu door deze ridders zware nederlagen toegebracht; zij hielden echter zelf de stad in bezit, daar de toegezegde schadevergoeding niet intijds werd uitgekeerd (1309); koning Kasimir III van Polen moest haar in 1343 bij den vrede van Kalisch zelfs formeel aan grootmeester Ludolf afstaan Trots al deze oorlogen en kuiperijen om haar bezit was de stad in rijkdom en daardoor in aanzien toegenomen en in 1358 trad zij in het hanzeverbond. Op het einde der 14de eeuw trad zij zelfs als zelfstandige oorlogvoerende mogenheid op, doordat zij Stokholm voor den zweedschen koning Albert tot onderwerping bracht, en ook door haar strijd met de zeeroovende Vitaliënbroeders in een oorlog met Margaretha van Denemarken werd gewikkeld. Bij het verval der duitsche orderidderschap maakte D. zich ten slotte van deze orde los, en koos koning Kasimir IV van Polen tot zijn „schutsheer” (1454), de stad schiep zich hierdoor de eigenaardige positie van vrijstaat met beschikking over de machtsmiddelen van een krachtigen staat, in ruil waarvoor zij het hoofd van dien staat allerlei voordeelen toekende — aldus zich op naar verhouding min kostbare wijze een grooten invloed naar buiten verzekerende. Volgens het Privilegium Casimirianum behield zij vrijheid haar eigen ambtenaren aan te stellen, bleef haar eigen rechtspleging volgens het wetboek „Danziger Willkür” behouden, werd zij van alle tollen vrijgesteld, kreeg zij het recht van eigen munt te slaan, vrijheid om oorlog te beginnen, bondgenootschap aan te gaan en vrede te sluiten; de koning van Polen kreeg een vertegenwoordiger in den staatsraad; de stad D. daarentegen kreeg stem in de koningskeuze en in de poolsche rijksdagen, waardoor zij een krachtigen invloed ook op het hoofd van den poolschen staat vermocht uit te oefenen. Na een 20-ta.l jaren leidden verwikkelingen met den koning wegens het bezetten van het bisdom Ermeland tot den achtjarigen Papenkrijg (1472-80), in welke D. zijn macht en aanzien nog versterkte. Reeds in 1523 kreeg de reformatie vasten voet in D. Groote schade leed de stad van het doorsteken door de Elbingers en Mariënburgers van het riviereiland GrooteKamp in de Weichsel vóór haar splitsing in Weichsel en Nogat, waardoor de diepte van het vaarwater binnen het jaar tot op de helft werd verminderd. Toen in 1575 Stephan Bathori tot koning van Polen gekozen werd, weigerde D. dezen te erkennen en verklaarde zich voor keizer Maximiliaan II, die de stad belangrijke handelsvoorstellen in zijn gebied toezegde; na den dood van genoemden keizer zocht koning Stephan zich met geweld te doen erkennen en sloeg in 1577 het beleg voor de stad, die zich echter zoo hardnekkig verdedigde, dat de koning zich ten slotte met een oorlogschatting van 200.000 gulden tevreden stelde. In 1656 werd de stad te land en te water door de Zweden belegerd, die echter door een leger van Johan Kasimir en een nederlandsche vloot werden verdreven, waarop de Nederlanders, met den Grooten keurvorst het Elbinger verdrag van 10 Sept. 1656, betreffende de onzijdigheid van D. afsloten. In 1734 werd D., omdat het koning Stanislaus Leszczynski tot toevluchtsoord had verstrekt, door de Russen en Saksers onder Münnich belegerd en trots dapper verweer door algeheele insluiting en een bombardement (9 Juli) tot kapitulatie gedwongen. Kort daarop ontstonden moeilijkheden tusschen de stedelijke regeering en de burgerij, die eerst in 1582 met het saamstellen van een nieuwe stedelijke wetgeving eindigden. Bij de eerste deeling van Polen in 1772, behield D. zijn vrijheden; daar de stad echter geheel door pruisisch gebied werd omgeven, en door zwarte tollen werd gedrukt, namen handel, nijverheid en bevolkingssterkte gaandeweg af; bij de tweede deeling van Polen, 1793, kwam de stad aan Pruisen. In 1806 werd de haven van D. na de oorlogsverklaring van Pruisen aan Frankrijk door de Zweden geblokkeerd. In 1807 werd D. in Maart door de Franschen onder maarschalk Lefebvre aangegrepen en trots ernstige verdediging onder gouverneur Kalckreuth tot kapitulatie gedrongen (24 Mei 1807); den inwoners werd daarop een oorlogsbelasting van 20 millioen francs opgelegd; maarschalk Lefebvre verkreeg den titel van hertog van Danzig. Bij den vrede van Tilsit werd D. tot vrijstaat verklaard, met een gebied van twee lieues in omtrek, die door Napoléons willekeurige uitlegging der bepalingen tot twee Duitsche mijlen werden uitgebreid; echter werd in de stad een fransch gouverneur aangesteld, en door het continentale stelsel werd ook Danzig’s handel op Engeland vernietigd. Bij den terugtocht uit Rusland in 1812 slaagden de fransche en poolsche troepen van het 10de fransche legerkorps onder generaal Rapp erin D. te bereiken; de stad werd daarop in Jan 1813 door 6000 russische kozakken, 7000 man infanterie en 3500 man artillerie met 60 stukken geschut ingesloten en na een beleg van 11 maanden in Nov. 1813 tot overgave gedwongen. 3 Febr. 1814 kwam D. weer aan Pruisen. In 1826 werd de stad zwaar geteisterd door een doorbraak van de Weichsel, in 1830 door een cholera-epidemie, in Juni 1858 door een grooten brand. Sinds 1863 begon de stad zich te moderniseeren, vooral onder het bestuur van opperburgemeester Van Winter, aan wien de stad benevens haar waterleiding ook haar rioleering dankt, de eerste in een duitsche stad. Bij de splitsing der voormalige provincie Pruisen, 1 Juli 1878, werd D. hoofdstad der provincie West-Pruisen.

< >