1) Provincie van het koninkrijk Italië, grenst ten n. aan het Zwitsersche kanton Tessin, ten n.o. aan de prov. Sondrio, ten o. aan Bergamo, ten z. aan Milaan, ten w. aan Novara, en beslaat een oppervlakte van 2796 km2.; het is een vooralpen-land, dat behalve het Como-meer het oostelijk deel van het Maggiore-meer, het Luganermeer, voor zoover dit op ital. gebied is gelegen, het meer van Varese en andere kleine alpenmeren omvat; C. is rijk van heerlijke, schilderachtige streken, tamelijk bergachtig (Monte Legnone, 2610 meter), met schoone dalen, zachtglooiend in de richting van de Pot vlakte; hoofdrivieren: Adda, Tresa en Olona; zijdeteelt, koren- en wijnbouw, visch, hout, marmer, albast; rundveeteelt, zijde-industrie, papierfabricatie, ijzerindustrie; 560,000 inw.; klimaat mild en gezond; de provincie omvat drie districten: Como, Varese en Lecce.
2) Como, hoofdpl. 1 der gelijknamige ital. provincie, schilderachtig gelegen aan het zuideinde van den westarm van het meer Como, rondom omgeven door met olijven en wijngaarden beplante hoogten, de spoorlijnen Milaan-Chiasso, Milaan-Saronno-Como, ComoLecce en Como-Varese; oude muren en torens, een inl396ingotisehen stijl begonnen, in vroegrenaissance voortgezette dom, twee oude gerestaureerde kerken (Sant’ Abbondio en San Fedele), een gotisch raadhuis uit de 13de eeuw; 12,000 inw-, met de voorsteden 26,000; allerlei industrie, beeldhouwerij en levendige handel, zetel van het provinciaal bestuur en van een bisschop; er is een lyceum, een bibliotheek van 50,000 banden, een kabinet van oudheden (in het Palazzo Giovio), een bisschoppelijk seminarie, enz., standbeeld van den natuurkundige Volta (onthuld 1838) die hier geboren werd. — C. heette oudtijds Comum en was toenmaals een stad der Insubren; de Romeinen, vooral Cesar, zochten van C. een bolwerk tegen de alpenvolken te maken; in de vroege middeleeuwen was deze stad de stapelplaats voor den handel van Raetië op de landen van den Boven-Donau; een hoofdzetel der Ghibellinen en „de open poort van Italië van de duitsche keizers” werd C. in 1127 door de Milaneezen verwoest, doch in 1159 door keizer Friedrich I weder opgebouwd en met een burcht versterkt; later viel het onder de signorie der Rusca, kwam in 1335 aan de Visconti, en deelde sinds de lotgevallen van Milaan.