geb. te Monnikendam, promoveerde in 1876 te Leipzig tot doctor in de zoölogie op proefschrift: Ueber die Haut der Reptilien und anderen Wirbelthieren ; in 1877 werd hij benoemd tot assistent van het zoölogisch laboratorium der universiteit te Amsterdam; in 1878 tot leeraar in de natuurlijke historie aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen aldaar; in 1884 tot lector in de zoölogie aan de universiteit en in 1882 tot hoofdconservator aan het aquarium van het Kon. Zoöl.
Genootschap „Natura Artis Magistra”. Juni 1890 werd K. als opvolger van Westerman tot directeur van dit Genootschap benoemd. Voornaamste werken: Beitrag zur Kenntniss der Trematoden; Beiträge zur Kenntniss der Niederländischen Fauna; Het Aquarium van „Natura Artis Magistra” beschreven en toegelicht. K. is lid van de Société Nationale d’acclimatation de France, correspondeerend lid van The Zoological Society te Londen, van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, eerelid van de Société Impériale des Sciences Naturelles d’Anthropologie et d’Ethnographie te Moskou en van de Société de Géographie te Lissabon.