Gepubliceerd op 19-01-2021

Bambouk

betekenis & definitie

Berglandschap in Fransch-Senegambië, onder J2° 30' tot 14° 15' N.B., tusschen den Senegal 'en diens zijrivieren Faleme en Bafing. Het steile, slechts op enkele punten doorbroken Tambouragebergte doorloopt het land van het n.w. naar het z.o.; op dit gebergte ontstaan een aantal kleinere rivieren of beeken, die in het westen in de Faleme, in het oosten in de Bafing uitloop en, en in het droge jaargetijde ongeveer geheel droog liggen, doch in den regentijd aanzwellen tot bergstroomen, die niet zelden het omringende land onder water zetten.

De hitte is in deze streek zeer groot en voor Europeanen ondragelijk. De bodem is ongemeen vruchtbaar; palmboomen, bananen en wilde wijnstoksoorten groeien in het wild, de met het 1-2 meter hooge Guineagras begroeide vlakten begunstigen de veeteelt; bij en komen in ontzettende zwermen voor. B. is vooral rijk aan ijzer en goud. Reeds tegen het einde der 15de eeuw zouden de Portugeezen zich hier gevestigd hebben, doch weinig later weer verdreven zijn. In den aanvang der 18de eeuw bouwde André Brue twee forten, een aan den Senegal en een aan de Faleme, en zond Compagnon uit om B. te onderzoeken, hetgeen deze tusschen 1706-24 deed; hij bracht het land in kaart en beschreef zijn rijkdom aan metalen. B. werd verder nog door verschillende afriKarelzigers bezocht, als in 1787 door Golberry, in 1791 door Houghton, in 1795 en 1805 door Mungo Park, in 1857 door Flize.

In 1858 werd B. onder protectoraat van Frankrijk gesteld, volgens verdrag van een der opperhoofden met den aanvoerder eener fransche expeditie tegen het dorp Kenieba, luit.-kol. Faidherbe.

< >